vrijdag 26 april 2013

DNA Draaaa-ma



Mensen die onze jaarlijkse nieuwsbrieven lezen (terug te vinden op www.kalsbeek-kerst.nl) zijn meestal wat ongelovig als het aankomt op hoe ik functioneer. Ik heb toch Alice Cooper ontmoet? Ben ik niet voor m’n 18e m’n biezen gaan pakken, en naar Canada vertrokken?
Klopt allemaal. Maar feit blijft dat ik de deur niet uit kom. Zowel fysiek als psychisch zijn er aardig wat dingen die broeien onder de oppervlakte, die je gewoon niet aan mijn neus kunt zien. De issues die voor anderen relatief behandelbaar zijn, liggen voor mij wat ingewikkeld. En ik kan niet goed uitleggen waarom, want als ik ’t zelf zou weten, zou ik er misschien ook iets aan kunnen doen.
Ik ben een introverte borderliner. Borderliners zijn er in vele soorten en maten, maar voor mij persoonlijk betekent het dat ik een onredelijke fobie heb voor mensen en de bij hen behorende sociale situaties. Ik krijg paniekaanvallen, ben sinds m’n vroege jeugd al klinisch depressief, over-emotioneel en verslavingsgevoelig. (Handig als je dat weet, want dan blijf je wel bij verslavende dingen zoals sigaretten uit de buurt!)  Ik heb van Kornelis moeten leren hoe met geld om te gaan, en hij is ook degene die me door het doen van de “normale” dingen als de boodschappen heen loodst. Er komt nog veel meer bij kijken, en al met al komt er het op neer dat Kornelis een dagtaak aan me heeft; hij wist dat toen we samen begonnen ik geen makkelijke zou zijn om een leven mee op te bouwen, maar het is een keus die hij, gelukkig voor mij, toch gemaakt heeft.
De vraag die bij veel mensen opkomt maar die ze zelden durven te stellen is de volgende; daar zijn toch pilletjes voor? Uhm… Ja, tot op zekere hoogte. Met bepaalde tabletten en therapie kan je als borderliner een heel eind komen. Maar ik durf niet naar therapiegroepjes, (Mensen, aargh!) en medicatie is weer een kompleet ander probleem.
Laat ik het zo stellen; mijn lijf is een bizar opeenhopinkje van verkloot DNA. Niet alleen is er chemisch iets niet helemaal goed gegaan in m’n hersenen, ook in de rest van mijn lijf is het bal. Ik heb migraine, Sjögren’s (reuma), Hashimoto’s (schildklier functioneert niet), mijn hormoonhuishouding is een bende, ik ben onvruchtbaar, ik heb een spastische, prikkelbare darm, mijn rug is vergroeid, ik ben vitamine D deficiënt en heb osteomalachie, naast astma. Ik ben allergisch voor van alles en nog wat, bij medicatie heb ik altijd alle bijwerkingen die “zelden” voorkomen, en bij tijd en wijle groeit er ook nog eens een teennagel in.
…Ja, oké, dat van die teennagel zeg ik er bij om het een wat absurdistisch tintje te geven. Maar het is desalniettemin wèl waar, want ik ben alweer drie operaties verder!  
Veel van die dingen zijn met meer of minder succes, te behandelen met medicatie. In het geval van Hashimoto’s lukt dat redelijk, (geen hartkloppingen en opvliegers meer, maar ik blijf wel belachelijk dik en moe), in andere gevallen, zoals de chemische imbalans in m’n hersenen, is daar geen zak aan te doen. Want wat wil het geval?
Sommige middelen werken bij mij niet goed. En dat kan ik tegen iedere specialist die ik tegenkom zeggen, er is er nog nooit eentje geweest op ’t ziekenhuis die me ook meteen op m’n woord heeft geloofd. Vaak met vervelende consequenties…
Enkele jaren geleden zou ik onder narcose gaan om mijn neusschelpen te laten verwijderen, evenals een puntje dat uitstak op m’n neusbotje. Ik kon amper tot niet door m’n neus ademen, en de dokter verzekerde me er van dat dit een routine-ingreep was waarbij een wereld voor me open zou gaan. Tijdens het gesprek met de narcotiseur zei ik dat verdovingen en middelen die op een of andere manier verdovend of ontspannend moeten werken, niet echt goed vat op me krijgen. Ik zei ook dat ik bang was dat ze me niet onder zeil zouden krijgen, waarop de man me bemoedigend toesprak; “Er is niemand die ik er niet onder heb gekregen mevrouw, dat komt helemaal goed.”
De dag van de ingreep brak aan, en die narcotiseur was niet aanwezig. Zijn collega had echter wel diens aantekeningen, en daar werd ook naar gehandeld. Niet dat het hielp.
Het duurde lang voor alles zwart werd. Toen ik ontwaakte, nog altijd in de duisternis achter mijn oogleden, was ik blij dat het er op zat. Die blijheid heeft een fractie van een seconde geduurd. De pijn van de verwijderde neusschelpen was bonkend, en ik hoorde mijn arts zeggen, “Zo. Bijna klaar, alleen even dit nog”. Waarop hij een beitel in mijn neus zette. Pas na drie slagen kwam de vergetelheid me weer halen. In de tussenliggende tijd werd ik haast krankzinnig van paniek en angst. Er zat iemand in mijn gezicht te beitelen!!! En ik kon niets. Ik kon niet gillen, niet huilen, niet spartelen, nog niet eens zachtjes kreunen. Ik was volledig opgesloten in mezelf, intens alleen, intens hulpeloos, en intens bang voor alles wat nog komen ging, want ook zoiets; hoe lang zou ik nog wakker blijven?! Het eerste wat me daarna bijstaat is dat de verpleegster zei dat ik goed uit moest zuchten (wat ik ook niet bewust mee had moeten krijgen, en ik een stomme manier van fraseren vond. Diep uitademen, zeggen ze altijd op TV), en daarna het wakker worden op de vercouver. Het eerste wat ik deed was vechten om te laten weten dat ik wakker was, voordat iemand met meer gereedschap kwam aanzetten. Waarbij ik m’n knie stootte en de aandacht trok van de verpleegster aldaar. Ik huilde hysterisch, wat voor de andere patiënten niet prettig noch geruststellend moet zijn geweest, en herhaalde continue dat ik wakker was. De verpleegster bleef bij me, verzekerde me er van dat het slechts een nachtmerrie was geweest, dat ik toch eens naar een haptonoom moest en dat mijn man niet bij me mocht hier beneden, maar dat hij vast boven zat te wachten. Ik bleef om hem vragen, maar niks daarvan. Ze zei herhaaldelijk dat het gesprek dat we hadden me ook niet bij zou blijven, en dat ik ’t niet eens zou merken als Kornelis wel bij me was geweest toen ik wakker werd. En ja, ze zou de anesthesist nog wel vragen even bij me langs te komen die dag. De dokter kwam wel langs, en hij vertelde dat de operatie goed was verlopen, dat ik alleen wel veel bloed verloren had, maar verder was alles prima. Ik zei niks over mijn ontwaken, want die man kon er verder ook niks aan doen. Ik moest de anesthesist hebben. Maar die kwam niet. Voor ze me naar boven brachten, vatte ik ons gesprek nog even fijntjes en gedetailleerd voor de verpleegster samen. Ze bleef met open mond en iets dat alleen schrik kan heten, achter.  
De anesthesist heb ik die dag niet meer gezien, en de volgende dag ook niet. Ik weet niet zeker of iemand hem destijds nog verwittigd heeft, want ze waren er uiteindelijk vrij zeker van dat het slechts een standaard narcosenachtmerrie betrof. De nachtzuster leek echter wel door te hebben dat ik in shock verkeerde na de operatie, en ze is bijzonder vriendelijk geweest. Kornelis liet het er niet bij zitten, en een tijdje na thuiskomst heeft hij geregeld dat de anesthesioloog me belde. Toen ik woordelijk kon herhalen wat er rond de operatietafel gezegd was, leek hij geschokt; misschien dacht ook hij dat het slechts een hysterica betrof die spoken zag, maar hij bevestigde wat ik had opgevangen. Met zijn notities er bij zei hij dat hij me wel extra medicatie had gegeven (de slaappil vooraf deed helemaal niets overigens, maar ook de andere stoffen waren in overvloed aanwezig), en dat ik op basis van de notities van de eerste arts, meneer “Ik krijg iedereen onder zeil”, op drie manieren bewusteloos had moeten zijn gemaakt; als het ene niet werkte, waren er nog twee back-ups. “Mevrouw, het is wel de bedoeling dat u na de operatie weer een keertje wakker wordt. Zwaarder kon gewoon niet, dat is gevaarlijk! Maar ik vindt dit heel erg voor u, en het spijt me ontzettend. Maar ik had echt niet meer kunnen doen”.
Tja. Kalmerende middelen, antidepressiva, en alle andere dingen die me zouden moeten helpen om ietsjes normaler te kunnen functioneren, vallen in dezelfde orde… Ze helpen niet. Ik ken genoeg mensen die er baat bij hebben, maar ik ben weer eens de uitzondering die de regel heeft bevestigd. Sinds die operatie kan ik, ook als ik verkouden ben, ademen door mijn neus. En sinds die operatie heb ik nòg meer problemen met insomnia, nachtmerries, en m’n standaardfobieën dan ik al had. De gordijnen blijven overdag weer dicht, en het is weer moeilijker om me in de Grote Boze Buitenwereld te begeven. Verjaardagen zijn moeilijk, visites ook. Theaterbezoek is een overwinning. Bioscopen zijn een brug te ver, dat gaat niet meer. Net als even naar beneden lopen om de brievenbus leeg te halen, want o wee, ik zou eens een buurman of -vrouw tegenkomen waar ik hallo tegen moet zeggen. Alles waar ik al last van had, psychisch gesproken, is tot volle bloei gekomen sinds die wakende minuut op de operatietafel. Alleen de klinische depressie heb ik er enigszins onder, maar dat is meer aan Kornelis en de door hem gecreëerde en in stand gehouden stabiele thuissituatie te danken, dan aan iets anders.
Waarom dan die ‘outlandish’ dingen in onze nieuwsbrieven? Ga maar na; ik ben de hele dag thuis. Als er iemand langs komt, levert dat stress op. Als ik zelf weg moet, levert dat stress op. En stress wil je mijden, zeker als je José heet, dus dan houdt je ’t allemaal tot een minimum. Ga eens na hoe saai een leven dan wordt, zeker als het een persoon betreft met een toch betrekkelijk rijke fantasie, een grote reislust –verenig dat maar eens met de rest van mijn functioneren!- en dromen die soms, maar niet altijd, te groot zijn om bewaarheid te worden. Altijd je eigen gevangene zijn tussen vier muren wordt dodelijk vermoeiend, en als je dan een keer een kans hebt om iets uitzonderlijks te doen, dan grijp je die kans, ondanks jezelf. En als je door een paniekaanval niet in staat bent die kans te grijpen, zorg dan dat je een echtgenoot hebt die je kalmeert en er voor zorgt dat je wèl Alice Cooper kunt spreken als je beste vriend dat kan regelen, in plaats van dat je je huilend verstopt in de auto op de parkeerplaats naast de concertlocatie. Want dat ik panisch werd tussen het voorprogramma en het hoofdprogramma omdat bezopen heikneuters ruzie zochten met hun omstanders, dat laat ik dus wel even uit die kerstnieuwsbrief…! (Ik ben wel gek, maar niet zó gek!). Of een nog mooier voorbeeld; onze trouwdag. Een hele dag het middelpunt van de belangstelling! Ik kon niet geloven dat al die mensen op kwamen dagen voor ons, het stel dat voornamelijk door mijn toedoen nooit ergens de neus liet zien. Ik had het voor geen goud willen missen, al was het wel zo dat ik drie maanden tevoren riep dat we ’t allemaal maar af moesten zeggen, we trouwden maar stilletjes of helemaal niet, dure jurk en besteld pak be damned. Dat krijgt niemand mee, toch wil dat niet zeggen dat ’t niet ook speelt. Soms doe ik ineens iets aparts. Iets vreemds. Dat is een piek in het vrij effen landschap van een jaar. Op het moment dat ik zoiets doe, ben ik zelf tè verbaasd dat ik iets doe, om er als een haas vandoor te gaan. Het is nadien dat ik hyperventilerend kan vieren dat me iets is gelukt dat ik niet voor mogelijk had gehouden. Dan ben ik weken compleet lamgeslagen, maar dat moment, neemt niemand me meer af. Kornelis snapt dat en helpt me daarbij.
En waarom nu dit stuk, naar ik meen het langste dat ik tot zover hier heb geplaatst…? Omdat er nog veel mensen zijn die het niet snappen. Omdat er een bruiloft aan komt in de familie waarbij er meer dan dubbel zo veel gasten zijn als bij de onze, en ik me die dag niet de luxe kan veroorloven toe te geven aan de paniek waarvan ik weet dat hij er zal zijn. Ik heb er zin in, maar ook leuke stress, blíjft stress. Ik ben een rare. En ik kan niet steeds opnieuw uitleggen wat er allemaal loos is, wat effect heeft op wat, en waarom ik ook panisch wordt van sociale situaties met mensen waar ik van hou, die ik graag zie en van wiens gezelschap ik ook kan genieten. Als je niks aan me merkt wil dat niet zeggen dat het angstzweet niet over mijn rug loopt, want juist dan is het wel zo. Dat wil alleen zeggen dat ik over de jaren heb geleerd hoe ’t te camoufleren.
Dat ik iedereen op afstand houdt wil niet zeggen dat familie en vrienden me niet boeien; ik kan het gewoon niet. Maar dat betekent niet dat de liefde voor die personen, de waardering voor hun bestaan en aanwezigheid in mijn leven in zoverre mogelijk, allemaal onecht of vluchtig zijn. Want dat hoort ook bij wat en wie ik ben; wat ik voel, voel ik diep. Hoe veel of weinig een ander daar ook van zal merken.

maandag 22 april 2013

Oh, Vienna!



Op Record Store Day 2013 stonden we om zes uur op, en reden in alle vroegte naar een sluimerend Almere. Daar aangekomen merkten we tot onze vreugde dat, hoewel de meeste winkels nog dicht waren, ’t Oor de deuren al had geopend. Binnen was het nog relatief rustig. Enkele forse, kalende mannen van middelbare leeftijd hadden zich bij de op de counter gepositioneerde platenbakken verzameld, en stonden zoveel mogelijk schouder-aan-schouder. Terwijl mijn man rustig de zaak door ging kijken, bleef ik in de buurt van de toonbank hangen; ik vermoedde dat een beurt afwachten elders in de winkel een futiele exercitie zou zijn, en zodra mijn oog op een verweesd bakje singles viel, dook ik tussen het toch ietwat intimiderende manvolk door. Ik voelde me klein, en als vrouw zijnde alles behalve op mijn plaats. Maar na het bekijken van de 360 LP en singles tellende lijst online, had ik precies in mijn hoofd met welke vinyl-schatten we weer huiswaarts wilden keren. 

Ik tikte met mijn vingers door de singles heen, en trof de ene na de andere titel. De man aan mijn linker zijde zette achter in de bak waarin ik spitte een singletje terug, en de man aan mijn rechterkant griste hem bijna uit diens handen. Ik had gedacht dat de etiquette dit even als “mijn” bak bestempeld had, en ik bij een gelijksoortige actie de winkel uitgebulderd zou worden door de aanwezige bomen-van-mannen, maar ik deed net of ik oogkleppen op had en gaf geen sjoege.

“Kunt u het vinden?” Ik schrok van de stem van de man voor me, maar herpakte me snel.

“Nou, er zit genoeg tussen. Maar heeft u toevallig ook de witte persing van Ultravox’ Vienna?”

De mannen naast me ‘vingerden’ ietsjes langzamer door hun bakken, meeluisterend. De verkoper keek me even aan alsof hij water zag branden. Een vrouw die wist wat ze wilde! Dat kòn hij niet goed verstaan hebben.

“Vienna. Ultravox. Witte persing?” herhaalde ik met een brede glimlach.

“Nee, die hebben we niet binnen gehad. Er zijn zo veel platenzaken die mee doen, en zo weinig gelimiteerde edities…  Er zijn platen en singles waarvan ik er dertig besteld heb, en met een beetje mazzel krijg ik er dan drie binnen. Maar ja, het zijn er ook meer dan 350, dus dan kan ik ook niet alles proberen in huis te halen.”

“Oke, bedankt!”

Intussen had mijn man al bezit genomen van de bak aan mijn linkerhand, waaruit hij de gekleurde editie van de Reservoir Dogs soundtrack tevoorschijn toverde… Waar ik bijzonder blij mee was. Ik uitte een klein vreugdekreetje toen ik de OST van Bride of Frankenstein weer voor hèm oogsste. Nick Cave (Animal X), David Bowie (Bowie 1965!) Mike Oldfield (Opening Theme of Tubular Bells/In Dulce Jubilo) en het mystery-schijfje mochten ook met ons mee. Tijdens het wachten-elders-in-de-winkel ontdekte Kornelis mooie edities van de eerdere CD’s van Depeche Mode, en later op de dag zou hij ook hun nieuwste, Delta Machine, huiswaarts voeren. 

Maar voor het zover was, stonden we eerst buiten de winkel uit te hijgen; zo veel moois, zo’n prachtige pluk… Bijna alles waar we voor kwamen, zat nu in het linnen, speciaal voor Record Store Day ontworpen tasje. Dat The Cure niet gelukt was was pech hebben, maar mijn man was in ieder geval zielsgelukkig met alles wat hij had. Ik bleef echter zitten met de ontbrekende Ultravox, waarop hij even wat telefoontjes pleegde naar de andere zaken die we op ons lijstje voor die dag hadden staan; ’t Oor in Hilversum en Velvet in Amersfoort. Beiden hadden geen ‘Vox binnen gekregen, dus besloten we maar te gaan lunchen, en de rest van de dag rond te zwerven in het rustige, zonnige centrum van Almere.  

Tijdens de lunch kwam Vienna weer ter sprake. Toen ik klein was, was de clip regelmatig op tv. Daarin liep een vrouw rond met een bontjas, net als in The Human League’s “Don’t You Want Me”. Nu had mijn moeder van haar tante witte en zwarte bontjassen geërfd uit de jaren ‘20/ ’30, waardoor ze er net zo uit zag als de dames in die clips. In mijn beleving was mijn moeder op tv! Ik wist wel dat ze ’t niet echt was, maar de illusie was leuk. Die periode, toen MTV nog maar net uit de grond gestampt was en ik als kind van een jaar of drie, vier clips bekeek, is me altijd als gelukkig bijgebleven. In die tijd was het crisis en zeker de bouw had het zwaar te verduren. Er kwam weinig tot geen geld binnen, maar dat ging allemaal een beetje aan me voorbij; ik had MTV! In die jaren kwam Stand and Deliver voorbij van Adam Ant, vanalles van Bowie, Peter Gabriel, en de Dire Straits. Nik Kershaw zong over The Riddle, en de coupe van Duran Duran’s Simon le Bon was het hoogtepunt van de mannenhaarmode. De nieuwe romantiek, ondanks haar drumcomputers, was het je-van-het. Thatcher was een beetje enge, hooghartige mevrouw die op mijn oma leek (ze keken hetzelfde uit hun ogen en het kapsel was akelig identiek), en er was een meneer met een landkaart op zijn hoofd die enge dingen kon doen, die een beetje op m’n bolknak-rokende, stiekem jonge klare zuipende opa leek. Ban de Bom en het ANC waren lichtelijk abstracte begrippen die ik als kind van semi-hippies wel enigszins meekreeg, en waar ik me ook als peuter wel wat zorgen over maakte, maar zolang ik m’n Grote Beer had als ik werd ingestopt na m’n Wipneus en Pim verhaaltje (waarvan we toen nog niet wisten dat een der schrijvers een pedofiel was), kwam ’t allemaal wel goed. Al met al een tijd waar ik er op vertrouwde dat mijn ouders me wel zouden beschermen tegen alles wat er niet helemaal klopte in de wereld, want volwassenen, al waren ze soms wat raar, wisten toch àltijd precies wat ze moesten doen? Het geloof in de absolute macht/kracht van ouders prevaleerde. Mijn moeder kwam uiteindelijk toch maar mooi op tv en kon kleding naaien als de beste, en mijn papa kon alles maken.

Onschuld.

Onschuld.

Onschuld.

Terug uit Almere keek ik op eBay of iemand toevallig de maagdelijk witte Vienna aanbood. Ja, die was er, maar van de prijs werd ik lichtelijk onwel. Dat ging al snel over toen ik de prijzen zag die voor onze wèl aangeschafte stukjes plastic met geluiddragende spiraaltjes er in gevraagd werden. Oh. Uhm... Gut! Maar toch bleef het apart dat aan de herinneringen van de vroege jaren ’80 een behoorlijk prijskaartje gehangen kon worden. Onbetaalbaar j€ugds€ntim€nt?

vrijdag 19 april 2013

De Dood





Ik weet nog dat het een frisse avond was. De lucht was blauw, de sterren stonden aan de hemel. Ik hing in ’t kinderzitje bij m’n moeder achter op de fiets, en al hangende zat ik luidkeels te zingen, terwijl ik tevens druk doende was met wakker blijven. Even daarvoor waren we op een feestje geweest bij Tante Toos (een oud-tante, eigenlijk), en ik was net lang genoeg om het Jägermeisterglaasje dat op het randje van het aanrecht stond, te kunnen pakken. Alle Grote Mensen zaten aan die schattige kleine glaasjes met Bambi’s vader er op, en het rook grappig, dus het was vast een hele speciale limonade. Alleen is limonade niet heet in je keel en krijg je er niet de aandrang van te gaan zingen. Het is een van mijn vroegste herinneringen, waarbij m’n moeder moeite moest doen de fiets recht te houden omdat ik met mijn beentjes zwaaide.
De eerstvolgende tante-Toos-herinnering was minder gezellig. Ik weet niet in welke kerk we zaten, maar er was een kist en een boel verdrietige mensen. Behalve dan die vrouw die een paar banken achter ons zat, alleen. Haar hoofd lag achterover, en ze snurkte wat door de dienst heen. Ik wist dat ik stil moest zijn, en vond het apart dat die mevrouw dat niet was. Van m’n moeder mocht ik er echter niets van zeggen. Voor zover ik weet heeft niemand de vrouw gewekt. Zoals oma gezegd zou hebben, “Wè sloàpt, dè lijdt nie.”
Dat de Dood ook voor jongere mensen kwam, werd me duidelijk toen oom Eddy aan kanker bezweek. Ik zat inmiddels op de basisschool, en had hem van een goedlachse man, die altijd een Vuist vol Pinda’s voor me had in de vorm van Snickers, en de bloemetjesrok van mijn moeder altijd verwelkomde met “Tante Corrie heeft haar Knappe Rok weer aan!”, zien veranderen in een schim van zichzelf. We zaten bij het crematorium pal achter mijn tante, die een zwart hoedje op had met voile en veertjes. De veertjes hielden geen moment op met trillen, en ik krijg nog kippevel bij One Day I’ll Fly Away. Te jong, veel te jong. Maar het kon erger.
Ik zat op de Mavo toen mijn nichtje verjaarde. Ze werd zes, al een hele meid, en van m’n ouders kreeg ze een pyjama. Kim was een intens lief meisje; je móest van d’r houden. Die dag bleef ik thuis van ’t feestje; ik lag met migraine in bed. Destijds had ik geen medicatie die de pijn kon verzachten, en dus liet ik verstek gaan.  Kort nadat mijn ouders thuiskwamen van het feestje werd er bij ons aangebeld. Ik weet niet meer wie het was die het nieuws kwam brengen. M’n pa kwam op de rand van ’t bed zitten, en zei, alsof hij zelf niet geloofde wat hij kwam zeggen; “Ons Kim is dood.” Ik was laaiend. Dàt was niet grappig, dat soort dingen zei je niet! Mijn boosheid en ongeloof duurden misschien twee seconden; zo lang had ik nodig om de tranen in z’n ogen te zien. De realisatie kwam in een keer volledig bij me binnen: dit was waar, onherstelbaar. De pijn die ik in m’n borstkas voelde probeerde te ontsnappen door m’n schreeuw, en in de dagen daarna heb ik onophoudelijk lopen huilen. Het hielp niets, ze bleef dood.  Schijnbaar was Kim buiten op d’r gloednieuwe fietsje aan ’t spelen met d’r klasgenootjes, toen ze flauwviel en braakte; haar longen hadden zich gevuld. Geen aanwijsbare oorzaak. Gewoon, weg. Zes jaar, en ouder zou ze niet worden.
Dat de Dood zich ook als een onaangekondigde, onwelkome gast presenteerde wist ik dus reeds, toen ik in de laatste maand van mijn 17e jaar naar Canada vertrok. Mijn vriend aldaar was geen makkelijke jongen, al was hij voornamelijk moeilijk voor zichzelf. Dougie was vers uit de gevangenis, waar hij sinds z’n 19e had vastgezeten. Een moeilijke jeugd, dakloosheid en verkeerde vrienden hadden van een gevoelige, ooit naïeve en beïnvloedbare jongen een man gemaakt met een kakelvers strafblad en een bittere depressie. En mijn aandrang om ergens iemand van nut te zijn tijdens mijn pubertijd, ontaarde in een correspondentie die veel verder ging dan we in de eerste instantie bedoeld hadden. De relatie was serieus, en Doug’s voornemen om het deze keer goed aan te pakken eveneens. Hij ging naar school, had een baantje (Flippin’burgers at Micky D’s) en probeerde een beurs voor elkaar te krijgen. Ingenieur of architect zag hij wel zitten. Zijn parole officer zette zich ook zeer voor hem in, zag in dat deze jongen ècht zijn best deed. Toen ik terug in Nederland was om mijn verhuizing te regelen kwam er echter een telefoontje van Doug’s zus, om wat daar drie uur ’s nachts moet zijn geweest. Dat Doug een ongeluk had gehad. Was hij bij bewustzijn, had hij iets gebroken? Nee, sorry Jo, hij was dood. Dood? Dat kon niet! We gingen trouwen, de jurk hing in de kast en de papieren waren aangevraagd! Hij was van mij! De daaropvolgende tijd is voornamelijk zwart. Ik herinner me weinig van die periode, behalve de continue, daadwerkelijke fysieke pijn van het grote gapende gat in m’n borstkas. Ik weet wel dat ik nog dagen heb lopen murmelen dat Doug van mij was, hopende dat wie daar dan ook over ging, mijn vent naar me terug zou sturen. Tegen de tijd dat ik in de zomerse bloemetjesjurk die voor onze bruiloft bedoeld was in het dorre gras bij z’n graf zat, kwam het besef pas dat niemand dit nog recht zou gaan trekken. Het intense verlangen bij hem te zijn bleef, want Canada of de hemel, hoeveel verschil zou ’t uiteindelijk maken? Ik heb toen lang op ’t randje geleefd, als ‘leven’ het juiste woord was. Ik bestond eigenlijk maar wat, want veel meer was het niet. Pas toen ik ging schrijven, in de eerste instantie een optekening van Doug’s verhaal, en daarna steeds meer wat ik zelf te vertellen had, kwam er weer wat bezieling terug in mijn leven. Het heeft nog jaren geduurd voor de waarheid acceptabel voor me werd; Doug had de hand aan zichzelf geslagen. En ik kon niet boos om ‘m zijn. Hij had zich er zo lang doorheen geworsteld als mogelijk was, maar terug in de maatschappij kon hij niet functioneren. Ik begreep zijn keus, want ik wist hoe hij zich voelde, en kon enkel dankbaar zijn dat ik van ‘m heb mogen houden. Wat de nasleep daarvan ook was. Ik had zijn aanwezigheid, hoe relatief kort ook, niet willen missen.
Ooms, tantes, grootouders. Kanker, longemfyseem, hartfalen, aneurysma’s. Een neef van in de 40, ’n kennis van achttien, de moeder van mijn beste vriend… Barmhartige genade, een dief in de nacht, ontnemer van hoop of gever van verlossing. De Dood is heden ten dage een oude vriend die ik in al zijn verschijningsvormen heb mogen/moeten verwelkomen in mijn huis en hart. Maar ikzelf heb geen haast meer.